De meeste onderzoeken deugen niet
--
Dat de meeste mensen deugen is een saaie conclusie van een meesterlijke boek van Rutger Bregman. Het is een roadtrip langs allerlei onderzoeken over de aard van mensen.
De zoektocht is boeiend omdat Bregman de lezer meeneemt langs allerlei bekende onderzoeken die hij als een mythbuster ontkracht. Hij neemt je mee in de gedachtegang van de onderzoekers en vervolgens in zijn eigen gedachtgang.
Gedachten, zoals wat achterliggende motivatie van een onderzoeker is. Werkt de onderzoeker naar een conclusie toe? Wil hij erkenning, geld of roem? Gedachten die je wellicht hebt bij het lezen van een wetenschappelijk artikel, maar die gewoonlijk niet worden geuit.
Bregman doet dit expliciet wel. Dit biedt een eerlijkheid van een dagboek in een non-fictie verhaal. Hij heeft daarmee een gunfactor die tegelijkertijd prikkelt tot nadenken of hij die daadwerkelijk wel verdiend.
Inzichten
De conclusie, de titel van het boek, vind ik echter niet zo interessant. Dat de meeste mensen deugen kan je ervaren als je brood gaat kopen in de supermarkt. Je zult zien dat je niet van achter wordt aangevallen en afgezet wordt bij de kassa. Althans in de meeste gevallen…
Natuurlijk is ook Bregman hiervan bewust, het gaat hem om de mechanismen die mensen in het ene of andere laten geloven. Maar zijn ontrafeling van die mechanismen geeft nog veel meer inzichten.
Enkele van die inzichten zijn:
- De vraag of de mens goed is en ook of soortgelijke filosofische vragen wetenschaplijk onderzocht kunnen worden.
- De meeste onderzoeken deugen niet.
3. Het is belangrijk om de ruwe onderzoeksdata te behouden.
4. We hebben technologische middelen nodig om onderzoeken te vergelijken en (opnieuw) te valideren.
Filosofische vragen
Ruim honderd jaar gelden, op 29 mei 1919, vond er een totale zonsverduistering plaats. Deze zonsverduistering was een spannende gebeurtenis voor Einstein. Één waaraan hij ontzettend veel waarde hechtte. Het was namelijke deze gebeurtenis die aantoonde dat zijn Algemene Relativiteitstheorie correct was.
Toen de New York Times hier op 7 november 1919 over publiceerde, betekende dit de grote doorbraak voor Einstein. De validatie van een theorie is dus cruciaal voor de waarde van een theorie en zijn bedenker.
Jaren later, in 1935, vroeg Einstein zich af of het waarnemen van een object ook onmiddelijke gevolgen heeft op een ander object. Een verstrengeling die de theorie van de kwantummechanica voorspelt. Einstein vond deze these niet aannemelijk. De TU Delft kon echter tachtig jaar later in 2015 vaststellen dat Einstein ongelijk had. Einstein zou dit hoogstwaarschijnlijk onmiddelijk geaccepteerd hebben.
Net als natuurkundigen stellen filosofen theorieën op. Theorieën die voortvloeien uit filosofische vragen. De antwoorden die filosofen geven, waren meestal berust op eigen ervaring en andere filosofische werken. Vanuit hieruit probeerden ze concepten op te stellen die een samenhangende argumentatie opleverde.
Het wetenschappelijk toetsen van deze theorieën bleek echter lastig, zodat vele filosofische discussies al 2000 jaar voortduren.
Ethische wetenschap
De vraag naar de goedheid van de mens waar het boek van Bregman over gaat, valt binnen de filosofie traditioneel onder ethiek. Filosofen en theologen hebben millenia lang al uitvoerig debat hierover. Ook Bregman haalt twee filosofen aan, namelijk Thomas Hobbes en Jean-Jacques Rousseau.
Beiden filosofen hebben een belangrijk ethisch werk geschreven. Boeken waar op basis van aannames, hun wereldbeeld en ervaringen een theorie is ontstaan. Hobbes bedacht de vernistheorie (beschaving is een dun laagje boven op onze wrede natuur) en Rousseau de theorie van de natuurlijke mens.
Natuurwetenschappen hebben zich altijd geleend voor verificatie en falsificatie van theorieën. Vooruitgang van technologische middelen en wetenschappelijke methoden stellen wetenschappers in staat de filosofische vragen nu wel te onderzoeken. Theorieën zoals die van Hobbes en Rousseau.
In de loop van de eeuwen zijn er meer filosofische gebieden die ook wetenschappelijk onderzocht konden worden. Soms waren hier nog overgangsfiguren nodig die met één been in de filosofie stonden en de andere in de wetenschap. Bijvoorbeeld Freud en Jung voor de psychologie. Ondertussen is de psychologie al bijna een harde wetenschap geworden.
Voor ethiek was dit tot dusverre niet het geval. Er bestaat geen wetenschap van de ethiek als apart vakgebied. Des te interessanter dat Bregman toch poogt de filosofische theorieën te onderzoeken aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. Die haalt hij onder andere uit de geschiedenis, biologie, anthropologie en psychologie. Onderzoeken die eenduidig de vraag welke theorie gelijkt heeft, kan beantwoorden. Zo schijnt het.
Anekdotisch bewijs
Er zijn genoeg managers die werken vanuit wantrouwen. Liever houden ze hun medewerkers in de gaten. Een dagje thuiswerken mag nog wel, maar stiekem denken ze dat je de kantjes er van af loopt. Tijdens de Coronacrisis moesten plotseling hele teams maandenlang achter elkaar volledig thuiswerken. En wat blijkt, het bedrijf loopt gewoon door. De mensen werken nog hard en we gebruiken andere middelen om prestaties te meten en met elkaar te overleggen. Rutger Bregman zou dit punt wellicht kunnen aanhalen als een feit dat de meeste mensen deugen.
Hij geeft in het boek vergelijkbaar anekdotische bewijzen die hij vervolgens staaft met wetenschappelijk onderzoek. Veel denkbeelden dat mensen in wezen slecht zijn berusten op overtuigingen en aannames en niet op feiten, zo stelt hij. Een theorie is, zo laat hij vervolgens zien, nooit neutraal. Erachter zit al een heel geloofssysteem van aannames, agenda’s en overtuigingen. We zien dat politiek en zelfs kunst deze overtuigingen kunnen versterken.
Een film bijvoorbeeld waarin iemand weken is vastgeketend aan een kachel geldt als realistisch. Maar waarschijnlijk is dit hoogstens eens in de geschiedenis van de mensheid voorgekomen. Verliefd worden, geldt als romantisch, terwijl het in feite elke dag voorkomt.
Zelf haalt Bregman het boek “Lord of the flies” aan, over jongens die alleen op onbewoond eiland vast komen te zitten. Dit resulteert in chaos en zelfs moord. Een fictie die niettemin als realistisch wordt beschouwd en het maatschappelijk debat stuurt.
Aan de hand van het mooie verhaal over jongens die daadwerkelijk maanden alleen op een onbewoond eiland leven, wordt een voorbeeld gegeven dat deze chaos niet daadwerkelijk hoeft te gebeuren. Vervolgens worden er verschillende onderzoeken aangehaald die het verhaal van de jongens ondersteunen.
Wat interessant is is dat er zowel onderzoeken worden bijgehaald die Bregmans overtuiging, dat de meeste mensen deugen, ondersteunen als onderzoeken die zijn standpunt weerspreken. Bij de onderzoeken die zijn standpunt niet ondersteunen gaat hij nog een stapje verder. Hij kijkt achter de onderzoeken om aan te tonen dat veel onderzoeken aan alle kanten rammelen.
Dit is wat mij betreft de kern van het boek. Er zijn weliswaar experimenten opgezet om licht te schijnen over filosofische vragen, maar de meeste geven slechts een vertekend beeld.
De ruwe data
Het gaat dus vaak om wat voor verhaal je wilt vertellen en welke onderzoeken je vindt die hier bij passen. Neem nu bijvoorbeeld het thema gezondheid. Het lichaam en de relatie tot voedsel is een complex systeem. Veel onderzoeken richten zich op bijvoorbeeld één type voedsel en één deel van het lichaam. Rode wijn is goed voor het hart volgens een onderzoek gefinancierd door de Franse wijnboeren. Rode wijn is slecht voor de lever, aldus de bond tegen alcoholisme. Maar het wordt vaak verpakt als een eindconclusie van een objectief wetenschappelijk onderzoek. Is wijn nu goed of slecht?
De Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour heeft al meerdere malen aangetoond dat veel wetenschappelijk onderzoek vermeend objectief is. We moeten volgens Latour niet vergeten dat onderzoeken ook gefinancierd moeten worden. Het maakt uit hoe die financiering tot stand is gekomen. Er zijn weinig media te vinden, die bij een onderzoek laten zien wie het betaald heeft. Der Spiegel is hierop een uitzondering. Onder elk artikel geven ze aan wie de bron en financiers zijn.
Er zijn dus altijd onderzoeken te vinden die je argumenten ondersteunen en er zijn ook tegenonderzoeken te vinden. Desnoods maak je een neponderzoek die vervolgens weer als nepnieuws verspreid kan worden. Tegen klimaatverandering door de mens zijn er vooraanstaande wetenschappers en politici te vinden die specifieke onderzoeken aanhalen om het tegendeel te bewijzen. De consensus is natuurlijk anders.
Bewijzen
Waar het om gaat is de totaliteit van de onderzoeken en de waarde van de onderzoeken. Veruit de meerderheid van de wetenschappers en veruit de totaliteit van de onderzoeken wijzen naar de mens als oorzaak van klimaatverandering. En de bewijzen stapelen zich op.
De onderzoeken in het boek gaan niet over klimaat, maar over het gedrag van mensen. En hoewel deze onderzoeken niet altijd deugen, is er ook een lichtpuntje aan te ontdekken. Van veel onderzoeken is namelijk het ruwe materiaal nog te vinden, de proefpersonen en het onderzoeksopzet. Dit maakt een evaluatie van het onderzoek mogelijk.
Gek genoeg vind deze evaluatie meestal niet plaats door wetenschappers, maar door schrijvers. Ook Bregman moet terugvallen op boeken van journalisten en andere schrijvers. Het is ondoenelijk om elk onderzoek te kennen en te evalueren. Voorheen zou het ruwe materiaal te publiceren naast het paper alleen maar afleiden, maar dit deel van het onderzoek is juist het meest waardevol.
Meta-onderzoek
Een meta-onderzoek vergelijkt de resultaten van verschillende onderzoeken. Het boek “De meeste mensen deugen” wat eigenlijk zelf een soort van meta-onderzoek is, toont het belang van dit type onderzoek. De studies en de links tussen studies. Wat zijn de aannames achter een onderzoek, wat is de betrouwbaarheid van het onderzoek, hoe is het gefinancieerd en hoe is het uitgevoerd?
Er is echter een probleem om onderzoeken te vergelijken en te valideren aan de hand van de ruwe data. Er zijn namelijk ontzettend veel onderzoeken met nog veel meer data. Degene die wel door het ruwe materiaal kunnen komen en die wel alle papers kunnen doorakkeren? Computers.
Nu moeten we niet vergeten dat zelfs computer-algoritmes niet neutraal zijn. Soms geven algoritmes van bijvoorbeeld Facebook of Google alleen de (voor)oordelen weer waarop de systemen gebaseerd zijn. Een wetenschappelijk systeem die meta-analyse uitvoert zal hier rekening mee moeten houden.
Momenteel ontwikkelt het vakgbied van de kunstmatige intelligentie een techniek die neurale netwerken heet. Die geeft een score aan links. Hoe sterker een link hoe groter de waarde. Deze techniek zou ook goed ingezet kunnen worden voor meta-analyse. De onderzoeken krijgen zo een score net als de links tussen de onderzoeken.
Neurale netwerken kunnen door een vrijwel oneindig aantal studies van decenia om zulke metastudies in kaart te brengen en helpen zulke grote vragen te onderzoeken, zonder op anekdotisch bewijs terug te vallen en de bijpassende onderzoeken aan te halen.
Onderzoeken met een een hoge score, kunnen vervolgens door andere systemen gevalideerd worden of het onderzoek daadwerkelijk goed is uitgevoerd en of de conclusies overeenkomen met de ruwe data.
Conclusie
Filosofie en wetenschap zijn altijd gescheiden werelden geweest. Nog tot de dag van vandaag leeft er met name bij wat oudere generaties wetenschappers en filosofen het idee dat beide elkaar niets te melden hebben of dat ze tegengesteld aan elkaar zijn.
De meeste mensen deugen niet, toont dat ze ook hand in hand kunnen gaan. Als we deugdelijke onderzoeken hebben, kunnen zij heel veel zeggen over filosofische vragen en de theoriën die daaruit zijn voortgekomen. Met behulp van technische middelen kunnen beide elkaar versterken.
Eens zullen filosofen net als Einstein in vreugde uitbarsten als een onderzoek hun theorie valideert of juist weerspreekt.